Ik zie, ik zie wat jij niet ziet…
Toen ik in 1983 op het punt stond om van de basisschool naar de middelbare school te gaan kreeg ik het volgende advies mee van de hoofdmeester: “Gilbert, probeer niet meteen op de vuist te gaan als je weer eens wordt uitgescholden om je huidskleur. Los het op met woorden.”
Dit was voor mij de tijd waarin ik van mijn witte leeftijdsgenootjes ongezouten te horen kreeg dat ze van hun ouders niet met me mochten omgaan omdat ik zwart ben.
De tijd ook waarin mijn juf me in het bijzijn van klasgenoten als enige “lui” noemde als ik mijn huiswerk niet tijdig af had.
Dat ik als ik talkpoeder opgesmeerd kreeg hoorde: “Oh, hij wil zeker wit worden”.
Dat er in de bus ineens een kind naar me wees en aan haar moeder vroeg: “Is dát nou een zwarte?” Een zwarte.
Dat ik na een middagje kattenkwaad met mijn klasgenootjes als enige ter verantwoording werd geroepen: “Het was die zwárte hè?”
Dat een ‘voetbalsupporter’ over mijn gezicht wreef toen ik oog in oog met hem stond.
Over zwarte piet gesproken….. Dat ik in de bus richting Spanje bij een stoeipartij van kleine kinderen achteraf te horen kreeg: “Die apen kunnen elkaar alleen maar pijn doen”.
Seizoen ’85-’86, in het stadion van FC Utrecht werd Stanley Menzo bekogeld met trossen bananen. Trossen! Niet ‘maar’ één banaan, zoals onlangs bij Dani Alvez, maar trossen. Ik zat op de tribune en keek ernaar.
Een seizoen later, drie stoelen voor me, riep een 65-plusser elke keer dat Ruud Gullit de bal heeft als een bezetene: “Vieze zwárte! Aap!”
Allemaal voorbeelden – uit mijn eigen leven – van (onderhuids) racisme. Onderhuids racisme is de oorzaak dat je niet echt gezien wordt. Niet als individu, niet als mens. Dit komt doordat het beeld over jou al bepaald is, al gevormd is door de dominante groep, die ook de beeldvorming over jou bepaalt. Die jou als individu op basis van je huidskleur verantwoordelijk houdt voor de totale bevolkingsgroep waartoe je behoort. Onderhuids omdat het (vaak) niet bedoeld is om de ander te kwetsen of zelfs gebeurt met de beste bedoelingen. De gifangel zit hem dus in het zogenaamde onschuldige: omdat men zich vaak van geen kwaad bewust is kan het kwaad onbeperkt geschieden. Met alle schadelijke gevolgen van dien.
De katalysator van onderhuids racisme ligt, in mijn optiek, verscholen in het collectieve culturele bewustzijn van diezelfde dominante groep. Ondanks of juist dankzíj de politieke en economische dekolonisatie vanaf de jaren zestig tekent er zich in Nederland nu pas emancipatie af op cultureel gebied. Het eendimensionale culturele referentiekader – het zogenoemde wit privilege – wordt opnieuw geprogrammeerd om ruimte te maken voor de bagage van álle Nederlanders. Dit gaat niet zonder slag of stoot. Logisch. Die ontwikkeling gaat immers gepaard met de worsteling om het behoud van de eigen identiteit ten opzichte van de “Ander”. Om hoe de dominante groep zichzelf ziet ten opzichte van de “Ander”. En vooral om hoe die groep zichzelf niet wil zien.
Die “Ander” wil namelijk af van de status van etalagepop. Alleen in goede tijden is het hem toegestaan om in al zijn verscheidenheid op de voorgrond te treden, maar bij economische, politieke en culturele tegenwind wordt diezelfde bi-culturaliteit weggewuifd als “gedoe”. Die “Ander” is er klaar mee om als het tegenzit te worden afgedankt vanwege zijn culturele bagage. Om wie hij is.
De uitdaging is om de (soms) allesomvattende woede – een beslist niet te onderschatten emotie – die zich in zo’n situatie van je meester maakt, te leren kanaliseren. Onrecht, onrechtvaardigheid, vooroordelen; de emoties die daarbij horen werken door, lang nadat het incident plaatsvond. Je neemt het mee in je persoonlijkheid. Het valt niet te onderdrukken of weg te wuiven; je móet het een stem geven, voordat het jou bestempelt.
Natuurlijk krijg je de nodige survivaltips van je ouders mee: “Gilbert, denk erom. Jij bent niet hetzelfde als die witte vriendjes waar je mee uithangt. Jij bent anders. Jij bent neger! Dát is hoe je gezien wordt!”
Mijn reactie: “Pa, dat zal nú toch wel reuze meevallen allemaal?”
Papa: “Dat denk je… Omdat jij nog geen wérk hoeft te zoeken! Studéren!”
Je moet je eigen weg vinden in hoe je met onderhuids racisme omgaat. Ik deed dit door me te verdiepen in de geschiedenis; in het hoe en waarom van stereotypen, vooroordelen en (onderhuids) racisme, waar het vandaan komt.
Ik las “Ik ben maar een Neger” van Jef Geeraerts en “Wit over Zwart” van Jan Nederveen Pieterse. Maar ook “The Aryan Myth” van Léon Poliakov, Frederick Douglas, Malcolm X, Cynthia McLeod, drs. Julian With, “Surinaamse Rug, Joodse Buik” van Wim Egger, “Nationaal denken in Europa” van Joep Leerssen, “Sonny Boy” van Annejet van der Zijl en “Stanger in the Village” van James Baldwin.
En ik keek films. “A soldiers’ story” en “A Time to Kill”: de discussie tussen de personages Carl Lee Haley en zijn advocaat Jake Brigance voorafgaand aan dit prachtige slotpleidooi omarmt in mijn ogen de kern van waar we nu met z’n allen voor staan: willen we met z’n allen oprecht gaan voor die inclusieve samenleving? Dan moeten we elkaar eerst écht durven zién.
Gilbert Williams komt uit Utrecht. Hij is o.a. voorzitter van Stichting MCNW Multicultureel Netwerk, eigenaar van Le Chique Wonen, managing partner bij Prevention is the Key en mentor bij Father Figure in Amsterdam-Zuidoost.